Verweer in het kort

Hieronder een beknopt overzicht met betrekking tot de uitkomsten van het verweerrapport.
Voor de achterliggende, wetenschappelijke, gronden verwijzen wij u naar het rapport “verweer op risicofactoren en dierenwelzijn Damherten” wat op de home pagina te lezen en te downloaden is.


De risicofactoren zoals benoemd in het RVO rapport zijn:

- Risico’s voor de mens: Zoönosen (overdraagbare ziekten)

- Letselschade (risicoklasse F)

- Voedselopname

- Foerageren

- Beschutting

- Veiligheid

- Sociaal gedrag

- Dierenwelzijn


Een belangrijk verschil ten aanzien van het RVO rapport en de daarbij wetenschappelijke gronden is dat alle risicofactoren uitgaan en gebaseerd zijn op (dam)herten in het wild.

Het vergelijken van wilde dieren op een ander continent met hun specifieke zoönosen, kan men niet terugkoppelen op een Damhert in een ander klimaat, medische verzorging en in een omgeving met zijn specifieke invloeden

Er is tot op heden geen enkel onderzoek gedaan naar het dierenwelzijn op hertenkampen e..d. en de bijbehorende, mogelijke overlappende risico’s, bij (dam)herten die onder verzorging staan.


In deze context blijkt het RVO rapport en de bijbehorende argumentatie gebaseerd te zijn op grond van irreële angsten; het hierin gecreëerde voorzorgsbeginsel zegt in een notendop: dit mag niet gebeuren,ongeacht de omstandigheden.
Een beslissing echter zoals deze, mag en kan niet gemaakt worden op basis van aannames!


Zoönosen:
Het vergelijken van wilde dieren op een ander continent met hun specifieke zoönosen, kan men niet terugkoppelen naar een Damhert in een ander klimaat met medische verzorging en in een omgeving met zijn specifieke invloeden.

Daarnaast zijn er geen onderzoekgegevens geraadpleegd of voorhanden, die het welzijn of het gebrek aan welzijn van Damherten op hertenkampen in beeld brengt. Wel kan men stellen dat door de dagelijkse verzorging, voor dieren op hertenkampen c.q. dierenweides eerder en tijdiger medische zorg verleend kan worden.


Letselschade:
Matrioli2011 spreekt over het opvangen van krachten op het grote oppervlak van het gewei, echter niet over het gebruik als wapen direct of in direct..

Hoewel een gewei lijkt te worden gebruikt om te vechten tegen roofdieren, is het onwaarschijnlijk dat een hertengewei hiervoor geëvolueerd is.


Als een gewei een verdediging is tegen roofdieren, waarom hebben enkel mannelijke herten deze dan? Het gewei is eigenlijk niet de eerste verdedigingslinie als er roofdieren in het spel zijn betrokken zijn. De meest voorkomende verdediging is gewoon weglopen.


Mannetjes zijn eigenlijk vrij terughoudend om hun gewei te gebruiken om te vechten,tenzij ze zich in het nauw gedreven voelen.

Dit feit, gecombineerd met de afwezigheid van een gewei bij vrouwtjes, lijkt te suggereren dat hoewel een gewei van tijd tot tijd van pas komt voorzelfverdediging, dit is niet de primaire reden is dat het gewei evolueerde.


Een in gevangenschap verblijvende hinde/hertenbok zal hooguit in de buurt van zijn verzorgers komen zodra er gevoerd word. Na het steunvoer /bijvoer zal hij altijd weer het gezelschap opzoeken van de roedel of zich afzonderen.

Bezoekers van hertenkampen zijn in de regel afgescheiden van de dieren. Dat, indien mogelijk, een bezoek onder begeleiding aan specifiek de herten gedaan wordt, is vaak verspilde moeite; Damherten, dus ook de bok, zullen altijd op een voor hun gepaste en veilige afstand blijven.
Er zijn geen ongevallen of letsels bekend met hertenbokken die onder verzorging leven.

Voedselopname:

Mede door de dagelijkse voeding van ruwvoer bij verzorging, geven de kiezen een ander slijtagebeeld dan in het “wild” levende hert. Ook zijn er geen gevallen bekend van opgelopen verwondingen e.d. bij herten onder verzorging.


Foerageren:

Ook deze risicofactor is op basis van het in het wild levende Damhert.

Damherten op hertenkampen e.d. krijgen dagelijks en op gezette tijden zowel steunvoer, hooi en extra’s in de vorm van fruit en groente.

Ook is er gras/weideland beschikbaar en dermate ingericht, waarbij de dama zijn natuurlijke behoefte aan fourageren kan voortzetten.

Daarnaast is zonodig medisch ingrijpen mogelijk, wat uiteraard in het “wild” levende Damherten ontberen. De gemiddelde leeftijd van damherten bij verzorging is gemiddeld 10 jaar langer dan zonder verzorging ( tussen de 20 en 25 jaar))..


Beschutting:

- beschutte verstopplaats jongen

- primaire vluchtreactie en springen


- beschutte verstopplaats :

Bij Damherten,op hertenkampen bepalen de hindes wat voor hun jong de best beschutteplek is op de weide. Dit kan onder bladeren zijn, boomspiegels of tussen geprepareerde rotsen of (semi) aangebrachte natuurlijke elementen. De moeder zal al snel na de geboorte het kalf daar naartoe brengen. ‘s morgens en ‘s avonds brengt de moeder een bezoekaan het kalf voor verzorging en melk. In principe is het jong overdag alleen, maar wordt van afstand in de gaten gehouden door de kudde. Van bescherming door de bok is geen of nauwelijks sprake. Hierbij kan van geen risico sprake zijn.


- primairevluchtreactie en springen:

In de bron van het RVO rapport staat hierover:

”Het Damhert heeft een primaire vluchtreactie en kan hoog springen, hetgeen een gevaar oplevert in gevangenschap.(De Boer et al 2004)”.

Echter wordt in DeBoer et al, 2004 alleen gesproken over de vluchtafstand en niet over de springhoogte.

De vluchtafstand van het damhert is maximaal 45 meter. (de Boer et al. 2004)


Sociaal gedrag:

Ook hier is uitgegaan van in het wild levende (dam) herten.

Het semigedomesticeerde Damhert hert is geclassificeerd als deelsgedomesticeerd als productiedier voor vlees, huid, gewei en (Pet) huisdier (vertaling) .

Iedere RVO risicofactor, dat opgenomen is in “RVO beoordelingen van de zoogdiersoorten 2022-07 damhert" kan men niet vergelijken met de gedomesticeerde herten in een hertenkamp.


Ook het gedrag,voeding en het aanpassingsvermogen op hertenkampen, mede door de erfelijkheid, vrij van natuurlijke vijanden en onder toezicht, kan men niet vergelijken met het in het “wild” levende Damhert.

Men kan meer spreken van verzorger(s) die naast de herten leven, dan slechts de verzorging as sich.

Ook mag men aannemen dat Damherten met verzorging gedomesticeerd zijn, en men met deze dieren meer ervaring (vanaf de 11e eeuw) heeft met het houden en verzorgen, waarbij door kennis en de medische verzorging, bij tijdige signalering het dierenwel zijn tov het in het “wild” levende Damhert verzekerd is.


Dierenwelzijn:

De Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) heeft begin 2013 een aangescherpte definitie van dierenwelzijn geformuleerd in het rapport 'Zorgplicht natuurlijk gewogen'.

De RDA hanteert de nieuwe definitie van dierenwelzijn voor, gebaseerd op recente wetenschappelijke inzichten:


Een dier verkeert ineen positieve staat van welzijn indien het in staat is om adequaat tereageren op:

  1. •honger, dorst en onjuiste voeding
  2. • thermaal enfysiek ongemak
  3. • verwondingen en ziekten
  4. • angst en chronische stress
  5. • en het de vrijheid heeft om normale, soort specifieke gedragspatronen te vertonen, die het dier in staat stellen om zich aan te passen aan de uitdagingen die de heersende omgevingsomstandigheden bieden, zodat het dier een staat bereikt die het als positief ervaart.


Hierbij is het belangrijk te constateren dat de Raad voor dierenaangelegenheden (RDA) bij 5) geen definitie hanteerd om welke explciete omgeving het gaat, maar om het feit dat het dier:

" De vrijheid heeft soort specifieke gedragspatronen te vertonen, die het dier in staat stelt om zich aan te passen aan de uitdagingen die de heersende omgevingsomstandigheden bieden, zodat het dier een staat bereikt die het als positief ervaart."


Hierbij worden gecontroleerde omgevingen zoals hertenkampen c.q. dierenweides op geen enkele manier als schadelijk; onwenselijk benoemd of uitgesloten!

Het constateren van deze definities, het voorkomen van, en het daartoe adequaat en tijdig handelen bij (medische) ingrepen, is bij damherten die onder verzorging staan, onherroepelijk hoger dan het kwalificeren en behandelen van (dam) herten is het “wild”.


Het verweerrapport is onderschreven door:


Prof. Dr. Jelle Reumer

Prof. Dr. Jelle Reumer

Dr. Peter Klaver

Dr. Peter Klaver